Het Kookpunt
“Stomme koe! Hoe vaak moet ik het je nu nog zeggen?”
Zijn schampere woorden weerklinken in mijn hoofd.
“Mijn lever serveer je niet met gebakken ui. Hoe dom ben je?”
Mijn handen snipperen geroutineerd een ui, terwijl mijn hoofd overuren draait en mijn bloed kookt.
Al maanden accepteer ik de tirannie van dat drankorgel. De vuile narcist.
Ik spuug op de lever die op de snijplank klaar ligt. Wraak is zoet.
Ik heb het veel te lang gepikt. Zijn gescheld. Zijn kleinerende woorden. De minachting in zijn stem. Pure onderdrukking is het. Eindeloze uren in die klote keuken, eten bereiden exact zoals meneer het wil. His way or the highway. Alsof een beetje ui een doodzonde is.
Wat heb ik in hem gezien? Waarom dacht ik dat juist hij mij tot grote hoogten zou kunnen brengen?
Zijn verrotte lever kan wel wachten. In de pan suddert het vlees voor mijn stoofschotel, het spettert in de reuzel. Niets braadt lekkerder dan echt buikvet.
De meedogenloze zomerzon brandt door het glazen dak van de keuken. Welke gek bouwt een keuken zonder airco in een oude serre? Het zweet druppelt over mijn voorhoofd, ik veeg het af met de keukendoek die altijd in de tailleband van mijn schort gestopt zit.
“Gore smeerlap! Daar veeg je straks ook je mes aan af. Ik zit niet op jouw bacteriën te wachten!”
Ik hoor het hem zo zeggen, met die snijdende stem vol venijn.
Na vandaag zit hij gelukkig alleen nog in mijn hoofd.
Mijn handen snijden ui, na ui, na ui. Ik til de deksel van de pan en schuif behendig de overdaad aan uien in de pan.
Jij wil geen uien? Jammer joh!
Ze sissen in het hete vet en vermengen zich met het aangebraden vlees, wortel en laurierblad. Stoom stijgt op uit de pan. Het maakt de al verstikkende hitte bijna ondraaglijk, maar ik weet dat ik alleen vandaag nog door moet zien te komen. Daarna ben ik vrij. Voor altijd.
De uien karamelliseren. Het ruikt zoetig, gevolgd door een misselijkmakende vleug van metaal. Het bloederige vlees overheerst, zoals hij ook altijd overheerst. De hufter. Zelfs nu nog.
Ik voeg extra laurier toe, een scheut azijn en ik snijd tomaten in kwarten, die zorgen voor de broodnodige umami in het gerecht. Want umami, dat is het helemaal.
“Zonder umami is het vlak, doods, zonder ziel. Zoals jij!”
Weet je wat? Hier heb je je umami, dan kun je je harteloze ziel voeden.
De tomaten sudderen zachtjes mee en ik voel triomf als een steekvlam in mij oplaaien.
Ik spits mijn oren. Hoor ik voetstappen knarsen op het grind aan de zijkant van de serre?
Mijn adem stokt, mijn hart slaat in mijn keel. Ik ben hier nog niet klaar voor. Vluchten kan niet en mijn voeten zouden het ook niet eens kunnen. Ik sta aan de grond genageld. Ik zet me schrap, mentaal en fysiek.
De zijdeur van de keuken wordt opengetrokken. De sous chef steekt zijn hoofd om de hoek.
“Zo, jij bent er vroeg bij.”
“Dit gerecht vraagt veel voorbereiding.”
Ik hak rozemarijn, zodat ik hem niet aan hoef te kijken.
“Heb je Chef gezien?”
Ik til de deksel van de pan en roer de rozemarijn door mijn stoofgerecht. De typische geur van vers gebraden vlees walmt door de keuken. Ik schud mijn hoofd terwijl ik met mijn voet een vadsige levenloze arm terug duw in de roestvrijstalen kast onder de werkbank.
“Nee, ik heb hem niet gezien, maar zijn geur hangt hier nog wel. Hij is vast niet ver weg.”
Reacties
Een reactie posten